Cler. Luik, A. 1530 (1526-1555) Den Bosch Laurens vanden Sprang Matheuss, Laureyns van Spang(e), Lauwereyns vander Sprangh, werd waarschijnlijk als zoon van een zekere Matheeus geboren in Sprang dat net buiten de Meierij in het baljuwschap Zuid Holland lag. Laurens’ zoons bezaten althans nog een cijns uit goederen gelegen in het ambacht van de Vrijhoeve tussen Capelle en Sprang. Laurens verhuisde naar Den Bosch waar hij vanaf 1515 voorkomt als clericus van het bisdom Luik. Vermoedelijk behoorde hij aanvankelijk tot het personeel van meester Alart Baliaert, deken van de Bossche St.Jan (1507-1520) en van de St.Petrus te Boxtel (1496-1520). Tussen 1515 en 1517 trad hij viermaal op als getuige bij rechtshandelingen die door meester Alart werden verricht. Drie van deze handelingen vonden plaats in diens huis aan de Papenhuls en één in het huis aldaar van de kanunnik en notaris heer Jacop van Esch (nr.134). Mogelijk leerde Laurens het notarisvak van heer Jacop die ook de beoorkonder was van drie van de genoemde handelingen. Na meester Alarts dood in 1520 werd Laurens klerk op de Bossche schrijfkamer. In de stadsrekeningen komt hij als zodanig voor van 1523 tot 1530. Zo betaalde de stad in 1526/27 aan Laurens van Sprangh, cleck inder scrijffcameren, 13 stuivers voor het schrijven van concepten van diverse ordinanties die vervolgens ook door hemzelf op de pui van het Raadhuis werden afgelezen. Naar aanleiding van een ordonnantie inzake de stadsdefensie kreeg hij in april 1528 de opdracht om de huizen van de stad af te gaan en een lijst op te maken van alle "manspersoenen" tussen 19 en 70 jaar. Het werk kostte hem zeventien dagen waarna hij nog eens vijf dagen nodig had om de dienstplichtigen in kapiteinschappen in te delen en de naamlijsten daarvan aan de kapiteins te doen toekomen. De lijst van alle dienstplichtigen is niet bewaard, maar een dergelijke lijst van omstreeks 1520 telt ongeveer 2600 namen die verdeeld zijn over 106 kapiteinschappen terwijl een lijst van omstreeks 1525 ongeveer 2200 namen telt die verdeeld zijn over ruim 60 kapiteinschappen. Voor zijn arbeid ontving Laurens 7 Rijnsguldens en 10 stuivers. 1) Behalve voor de stad verrichtte Laurens in deze periode ook schrijfwerk voor andere instellingen. Zo schreef hij tussen 1526 en 1532 de rekeningen van het blok van de Markt, waarvoor hij jaarlijks 7 stuivers ontving. Ook gaf hij als notaris onder iedere rekening een verslag van het sluiten van de rekening, welke handeling steeds op de eerste zondag na Pasen plaatsvond in het Minderbroedersklooster. Voor het maken van een afschrift ontving hij van het blok ongeveer 4 stuivers. In 1531/32 maakte hij een dergelijk afschrift samen met de notaris Jan Lants Janss van Ludick (zie noot). Omstreeks 1528 werd Laurens tevens door het Leprozenhuis ingehuurd voor het manen van cijnzen. Ook voor deze instelling maakte hij tussen 1527 en 1529 enkele afschriften die hem ongeveer 4 stuivers per copie opleverden. Op 26 augustus 1530 vervaardigde hij als notaris een kwitantie voor de Baar der Gelovige Zielen in de St.Jan. In 1551 komt hij nog voor als rentmeester van deze instelling. 2)
Laurens’ belangrijkste werkgever naast het stadsbestuur was echter de O.L.V.-broederschap. Tussen 1523 en 1527 kreeg hij van deze instelling een aantal grote opdrachten die zowel het schrijven van registers als het innen van contributie omvatten. Zo betaalde de broederschap in 1523/24 aan Lauwereyncio van Sprangh, enen clerck, 3 gulden voor het herschrijven van acht "kaersbuecken" met de namen van de Bossche leden van de broederschap. In deze registers werd vermoedelijk bijgehouden aan welke leden de kaars was uitgereikt waarop ieder lid jaarlijks recht had. Voor het papier en bindwerk van de acht registers werden respectievelijk 9 stuivers en 5 stuivers betaald terwijl Laurens voor het collationeren van de nieuwe registers nog eens 3 stuivers ontving. In 1524/25 kreeg hij voor het schrijven van vier registers met alle namen van de leden uit de Meierij 2 gulden en 10 stuivers. Vervolgens reisde hij in 1525/26 naar Holland, Utrecht en Amersfoort om daar samen met de proost Joris Sampson de registers te controleren. Dit was hard nodig "want in Hollandt gheheel onclair ende wilt stondt metten registeren ende provisoren". In 1526/27 ontving hij 3½ gulden om "die buyten boecken van tSticht van Utrecht, tLant van Gelre, tLant van Cleve, Sticht van Coelen ende van geheele Oeverlant ende Oestlant" in één nieuw register te schrijven. Hetzelfde deed hij toen met "die buyten boecken van Brabant, Vlaenderen, dLant van Loen ende Luyck, tLant van Guylick ende Engelant ende Vranckrijcke". Hij reisde dat jaar ook weer "geheele Hollant doer, int Sticht van Utrecht, Amersvoert ende rondomme" om bij de provisoren in de verschillende plaatsen de gelden van de nieuwe leden uit het voorgaande jaar op te halen en samen met hen de rekening op te maken en de ledenlijsten te collationeren. Indien nodig benoemde hij ook nieuwe provisoren terwijl hij aan de provisoren en dienaren die zich goed van hun taak hadden gekweten messen en andere geschenken (propynen) uitdeelde "nae gelegentheyt der saken dat zij verdient hebben". 3)
Op 27 augustus 1533 werd Laurens gezworen broeder van de O.L.V.-broederschap. Vanaf deze tijd verrichtte hij ook geen schrijfwerkzaamheden meer voor deze of enige andere instelling zodat hij toen een ambt zal hebben verworven dat zijn tijd geheel in beslag nam. Mogelijk fungeerde hij enige tijd als rentmeester van de abdij van Tongerlo want in 1542 kocht hij namens deze abdij de huizen "Van Bokhoven" en "Vander Aa" in de St.Jorisstraat die vervolgens werden samengevoegd tot het refugiehuis van Tongerlo. In 1543 blijkt Laurens rentmeester te zijn voor de belastingen op de geestelijke goederen in het kwartier van Den Bosch. Hij sloeg toen onder meer de Zwartzusters aan voor het bedrag van 34 guldens, 15 stuivers en 3 oort. De Zwartzusters wilden dit echter niet betalen omdat ze als mendicanten vrijgesteld zouden zijn van belastingen. Ze schakelden te Brussel een uitgebreide lobby in, bestaande uit Goyaert Grootart van Os senior (nr.151), Goyaert Grootart van Os junior, meester Peter van Os junior (zie nr.292), Jan Bax (nr.27), Simon Bax (nr.28) en pater Symon Pelgrom, prior van Porta Coeli (zie nr.309). Op basis van de adviezen van de anderen schreef secretaris Peter van Os junior op 4 februari 1543 een brief aan landvoogdes Maria van Hongarije waarin hij haar verzocht de Zwartzusters te willen ontzien "overmidts der grooter armoeden der zusteren des voirs. convents, want zy nauwelycks den coste konnen gewinnen, dienende ende slavende nacht ende dach". Ze zouden de belasting nooit op kunnen brengen omdat ze voor het thuis verzorgen van pestlijders en andere zieken per etmaal slechts 1 stuiver vroegen en de armen zelfs gratis hielpen. Het verzoek werd ingewilligd. In 1547 taxeerde Laureyns vander Sprangh, als bynnen der voirs. stadt [van tsHertoigenbossche] geordineert totten ontfanghe der voirs. contributien [vanden geestelycker subsidien], de Zwartzusters opnieuw voor 34 guldens, 15 stuivers en 3 oort. Ook nu werd zijn aanslag echter door de landvoogdes herroepen. 4)
Laurens woonde omstreeks 1550 in het blok van de Weverplaats. Bij de zetting van 1547 werd hij aangeslagen voor 31 stuivers en 1 oort en bij die de zetting van 1552 voor 300 stuivers. Hij behoorde daarmee respectievelijk tot de rijkste 13 en 6 procent van de Bossche belastingbetalers. Laurens was getrouwd met Heylwich, dochter van Willem Oliviers van Berchuysen, en overleed in 1555/56. Heylwich hertrouwde vervolgens met Jan Pijnappel de Jonge, weduwnaar van Mariken, dochter van Jacop Colen. Heylwich had van Laurens minstens zeven zoons: Willem, Matheeus, Laurens, Jan, Peter, Olivier en Michiel. De eerste twee lieten zich op 26 februari 1553 als Guilielmus en Matheus Sprange Buscoducensis inschrijven aan de Leuvense universiteit. Ze verbleven als rijke studenten in het Standonck-college. Willem was clericus en wordt vanaf 1552 ook genoemd als absent rector van het altaar van Maria Magdalena en St.Joris in de kapel van het Clarissenklooster en als absent rector van het altaar van St.Matheus, St.Jheronimus, St.Hubertus en St.Dympna in de St.Joriskapel van Den Bosch. In 1556 bezat hij dit laatste beneficie nog en was hij bovendien absent rector van de kapel "ten Houtte" in het Apostelhuis te Mierlo-Hout dat in 1531 was gesticht door meester Willem van Enckenvoirt senior (zie nr.112). Zowel Willem als Matheeus overleden waarschijnlijk vóór 1582 zonder kinderen achter te laten. Hun broer Laurens was getrouwd met een zekere Katherijn en overleed in het begin van 1582 of kort daarvoor. Katherijn hertrouwde vervolgens met Adam Floriss van Oss die naar aanleiding van het testament dat Laurens en Katherijn hadden gemaakt in conflict raakte met Laurens' erfgenamen. Op 21 juni 1582 kwam hij ten overstaan van schepenen van Den Bosch een minnelijke schikking overeen met Peter en Jan, broers van Laurens, met Mechteld, weduwe van hun broer Olivier, en met Laurens, zoon van wijlen hun broer Michiel. Beide partijen gingen toen een deling aan van land te Rosmalen en te Orthen alsmede van een cijns uit goederen in Den Bosch en een cijns uit goederen in het ambacht van de "Vryenhoeve" (zie boven). 5)
|
Noten | |
1. | Van Rooij, Het oud-archief, I 158 nr.2331; Bijlage II 120.1, 120.2.1, 120.3, 134.12; Schutjes, Geschiedenis, IV 249; GAH, OA B31 (1523/24), B33 (1526/27 en 1527/28), B34 (1527/28), B36 (1529/30); Van Zuijlen, Inventaris, 452, 466; Mosmans, "De H.Leonardus van Vechel", 11-12. |
2. | GAH, IVR 2 (rekeningen van de Markt), 1525/26 t/m 1531/32; GAH, GBW 1164 (rekeningen van het Leprozenhuis), 1527/28; Bijlage II 218.2 (afschrift voor het Leprozenhuis gecollationeerd door Laurens), 371.1; Hermans, Verzameling, 130. Zie voor Johannes Johannis Lants de Leodio (cler. Luik, A.(L.)), die van 1531 tot 1553 in Den Bosch als notaris actief was en zich in zijn Middelnederlandse akten Jan of Johan Lants Janss van Ludick noemde: Mosmans, "De middeleeuwsche notarissen", 191 (1536); GAH, Coll.BT 80 (regest 88) (9 .. 1538); GAH, IVR 2 (rekeningen van het Blok van de Markt), 1540/42, 1544/45, 1545/46, 1546/47, zie ook 1531/32 ("Noch Laurenssen vanden Sprang gegeven van te scriven een copie van een testament ende Jan van Luyck tsamen: 3 stuver, 3 oirt"); GAH, Coll.Aanv. 8040e (5 mei 1553); Sasse van Ysselt, De voorname huizen, III 546. Uit het feit dat hij zich in zijn onderschrift "per edictum cesareum denuo admissus" noemde kan worden opgemaakt dat hij reeds vóór het edict van 7 oktober 1531 notaris was, zie hoofdstuk II, § 8.2.2. |
3. | OLVB 52, band 10, fo.273r (1523/24), band 10bis, fo.17r (1524/25), fo.64r-v (1525/26), fo.146v, fo.158r (1526/27); Van Dijck, De Bossche optimaten, 217. |
4. | Van Dijck, De Bossche optimaten, 453; Van Sasse van Ysselt, De voorname huizen, I 395; GAH, RA 1336, fo.200v (10 febr.1542); ABH, ZZ 171 (4 febr.1543), 325 (30 aug.1547), 327 (15 febr.1543), 328 (25 febr.1543), 329 (21 febr.1543), 330 (19 febr.1543), 331 (4 febr.1543), 334 (1547 en 6 aug.1563), 335 (20 febr.1543), 825 (30 aug.1547). |
5. | GAH, OA B53 (1547), B59 (1552) (vgl. Blondé, De sociale structuren, 179-181, 188-190); OLVB 49, fo.37r; Van Sasse van Ysselt, De voorname huizen, I 152, III 584; Schillings, Matricule, IV 464 nrs.123 en 124; Bannenberg e.a., De oude dekenaten, I 82, 97, 215; GAH, GG 2331 (21 juni 1582). |
Lucas G.C.M. van Dijck, Van vroomheid naar vriendschap (2012) 716